Slim vermogensbeheer: hoe doe je dat?

Voor ondernemers in het familiebedrijf is slim vermogensbeheer een uitdaging; zeker wanneer het om enkele miljoenen gaat. Sparen is goed bezien geen optie. Het garantiestelsel én de lage rentestanden gooien roet in het eten. Beleggingen en de Vrijgestelde Beleggingsinstelling bieden uitkomst.

Vermogen vergaren is één, maar er goed mee omgaan is een vak apart. Waar veel burgers die wat geld over hebben, kiezen voor sparen, is dit voor vermogende particulieren vaak niet de meest logische optie. Op het eerste gezicht is sparen misschien relatief risicoloos, maar dat geldt niet bij grote vermogens. Je loopt zelfs direct kans het spaargeld kwijt te raken. Het Nederlandse garantiestelsel dekt namelijk tot 100.000 euro per persoon per bank. Indien het familievermogen vele miljoenen bedraagt, is het niet mogelijk al dit geld risicoloos onder te brengen bij banken – temeer omdat verschillende banken vaak tot dezelfde organisatie behoren. Zo zijn ABN Amro, MoneYou en MeesPierson onderdeel van hetzelfde concern en heb je dus maar recht op een uitkering van 100.000 euro als de bank failliet gaat.

Sparen kost geld
Behalve dat het geld dat op bankrekeningen staat voor een belangrijk deel niet gegarandeerd is, levert het ook nog eens een slecht rendement op. “Als particulier zie je de koopkracht van je spaargeld gegarandeerd dalen, als gevolg van het feit dat de actuele spaarrente lager is dan de inflatie”, zegt Evert Oosterhuis, directeur van online vermogensbeheerder Fundix. “Aan de achterkant loopt je vermogenspositie daardoor langzaam leeg.” Ook heb je als vermogende logischerwijs te maken met de vermogensrendementsheffing, die dit koopkrachtverlies vergroot. “Sparen kost dus geld”, zegt Oosterhuis.

Oneerlijke concurrentie
Oosterhuis vindt dat er sprake is van oneerlijke concurrentie. “Bij beleggen fixeren de toezichthouders zich heel erg op het feit dat de consument zijn of haar geld kan kwijtraken. Maar bij sparen is dat dus niet veel anders. Spaarproducten concurreren met beleggingsproducten, terwijl het speelveld voor beide niet gelijk is”, aldus de vermogensbeheerder. Aanbieders van beleggingsproducten moeten aan allerlei eisen voldoen, bijvoorbeeld dat ze duidelijk moeten zijn over de risico’s die consumenten lopen bij aanschaf van deze producten. Bij spaarproducten worden volgens Oosterhuis ook risico’s gelopen, maar hoeven aanbieders deze niet te communiceren. “Daardoor is er geen sprake van eerlijke concurrentie. Hier moet de toezichthouder wat aan doen.” Oosterhuis roept op een “koopkrachtrisicoindicator” in te stellen om het speelveld voor spaarproducten gelijk te maken met dat van beleggingsproducten. “Letterlijk een waarschuwing in reclame-uitingen met de boodschap ‘Pas op, rendement lager dan inflatie kost geld’ moet de consument op dit feit attenderen.”

Vermogensbeheer
De meeste familiebedrijven zien inmiddels zelf ook wel in dat sparen voor hen geen logische optie meer is. Veel vermogende, ondernemende families worden bijgestaan door private banks en vermogensbeheerders. Geen cliënt is hetzelfde, maar de uitdagingen op het gebied van vermogensbeheer kennen vaak wel overeenkomsten. “Beleggen gaat om kansen spreiden. Sommige ondernemers splitsen daarom de portefeuille op en laten die door meerdere specialisten beheren”, vertelt Dennis Raithel, directeur van private bank Bank ten Cate & Cie. “Zo is het mogelijk om voor ieder onderdeel de juiste specialist in te schakelen en de risico’s te spreiden. Dit heeft vaak wel hogere kosten tot gevolg.”

Spreiden in assets
De asset-mix bepaalt voor het overgrote deel het rendement. Maar hoe bepaal je nu wat de juiste verdeling is? “Wil je een rendement van 8 procent behalen, dan ga je voor een risicovollere asset-allocatie met voornamelijk veel aandelen”, zegt Raithel. “Een realistischer scenario op dit moment is circa 6 procent. Daar hoort een gemengde asset-allocatie bij met grotendeels aandelen, alternatieve beleggingen – bijvoorbeeld grondstoffen – en obligaties.”

Obligaties
Een echt risicoloos rendement bedraagt momenteel circa 2 procent. “Dan zet je volledig in op obligaties. Wat de juiste verdeling is, verschilt natuurlijk per klant”, zegt Raithel. De keuze voor de juiste vermogensbeheerder is belangrijk. Een goede vermogensbeheerder probeert volgens Raithel duidelijk te krijgen hoeveel zijn klant op jaarbasis precies nodig heeft om bijvoorbeeld van te leven, hoeveel hij apart moet zetten voor de oude dag en hoeveel hij vrij te besteden heeft. “Het kan prettig zijn om de portefeuille op te splitsen over meerdere rekeningen; zo heb je duidelijk zicht op de doelen per rekeningen.”

VBI
Een relatief nieuwe wijze om vermogen te beleggen, is de Vrijgestelde Beleggingsinstelling (VBI). Dit middel lijkt met een heuse opmars bezig te zijn en is volgens Raithel aantrekkelijk voor ondernemers omdat zij hiermee geen vennootschapsbelasting verschuldigd zijn. “Wanneer je als ondernemer bijvoorbeeld een werkmaatschappij verkoopt en het vrijgekomen vermogen naar de holding gaat, betaal je over die winst 20 tot 25 procent vennootschapsbelasting. Maar door de bv om te zetten in een VBI, komt die belasting te vervallen.”

Lucratieve regeling
Een voorbeeld. Bij verkoop van het bedrijf komt 5 miljoen euro vrij. De ondernemer maakt daar 6 procent rendement over en ontvangt na aftrek van de vennootschaps- en inkomstenbelasting normaliter 176.250 euro. “Zet hij de bv echter om in een VBI, dan ontvangt hij 225.000 euro; een voordeel van 48.800 euro”, aldus Raithel. Overigens kent de VBI wel enkele restricties. Zo moet er jaarlijks minimaal 4 procent van het belegd vermogen als dividend worden belast en moeten er minstens twee aandeelhouders zijn. “Voor wie in aanmerking komt voor de VBI, is het zeker een lucratieve regeling.”

Blijf op de hoogte met onze maandelijkse nieuwsbrief