Interview: “Een familiebedrijf zijn is geen doel op zich”

De langetermijnvisie van familiebedrijven zorgt ervoor dat zij de crisis goed weten te doorstaan. Toch is hun kracht tegelijkertijd vaak ook hun grote zwakte.

Een interview met Prof. Dr. Roberto Flören, hoogleraar familiebedrijven: “Van mij zul je louter positieve verhalen horen over het familiebedrijf.”

Prof. Dr. Roberto Flören (45) is de enige hoogleraar met als kennisgebied familiebedrijven die ons land rijk is. De bekleder van de Baker Tilly Berk leerstoel Familiebedrijven en Bedrijfsoverdracht aan de Nyenrode Business Universiteit is zelf afkomstig uit een familiebedrijf, dat tot begin jaren negentig typemachines maakte. Uit onderzoek dat hij deed met Baker Tilly Berk bleek dat Nederlandse familiebedrijven het ondanks de crisis nog altijd erg goed doen. Een fors deel (40 procent) gaf zelfs aan dat de economische tegenwind hun bedrijf zelfs succesvoller heeft gemaakt.

Hoe is dit mogelijk? Wat maakt het dat familiebedrijven tegenwind beter weten te doorstaan?
“Een familiebedrijf is in veel opzichten net zoals andere bedrijven. Er zijn echter een aantal onderscheidende factoren. Zo overlappen de familiebanden de verhoudingen in het bedrijf en weet iedereen voor wie hij werkt. Het aantal eigenaren is beperkt en een typisch familiebedrijf is anders gefinancierd, het werkt met minder vreemd vermogen wat een dempend karakter met zich meebrengt. Ook is de visie veel meer gericht op de lange termijn. Een familiebedrijf neemt minder snel afscheid van werknemers, zelfs als dat voor een bepaalde tijd overcapaciteit met zich meebrengt. Er is dus veel minder kapitaalvernietiging. Bij een beursgenoteerd bedrijf gaat het heel anders, daar wordt men op korte termijnresultaten afgerekend.”

Een familiebedrijf heeft dus minder te maken met kapitaalvernietiging, maar overcapaciteit brengt natuurlijk weer andere risico’s met zich mee. Zijn familiebedrijven dan niet net zo kwetsbaar als niet-familiebedrijven?
“Begrijp me niet verkeerd, er zijn de afgelopen jaren ook zeker veel familiebedrijven failliet gegaan. Ze teren in op eigen vermogen, al scheelt het dat de bank niet direct in hun nek hijgt. Maar het moet niet te lang duren, want dan houdt het een keer op. Familiebedrijven houden soms juist te lang vast aan overtollig personeel – uit loyaliteit, of omdat iemand veel kennis heeft van een klant. Dat is één van de bivalenties van een familiebedrijf. Iedere inherente kracht is een inherente zwakte. Van mij zul je louter positieve verhalen horen over het familiebedrijf, maar op dezelfde manier kun je alle zwaktes aanwijzen. Alleen is het een feit dat een familiebedrijf succesvoller is dan een niet-familiebedrijf. De cijfers wijzen dat uit.”

Een manier om een concurrentievoordeel te behalen is door innovatie. Zijn familiebedrijven daar wel goed toe in staat?
“Er is een imago ingeslopen dat ze stoffig zijn, het beeld van een bedrijfje dat al eeuwen lang hetzelfde bier brouwt. Daar is de laatste jaren wel wat verandering in gekomen. Ondernemerschap is in. Ook moet het beeld maar eens veranderen dat familiebedrijven exclusief kleine bedrijven zijn. Het grootste familiebedrijf van Nederland, Asito, heeft 70.000 medewerkers. C&A en Jumbo zijn ook gigantische familiebedrijven. Zijn ze innovatiever? Innovatie zit bij kleine bedrijven, of het nu familiebedrijven zijn of niet. Zij hebben minder barrières om iets nieuws te gaan opzetten bij een goed idee. Bedrijven komen vaak op een plateau van tevredenheid als ze erg groot zijn. Dat is een hele gevaarlijke positie. Kijk maar naar Nokia, dat haar marktaandeel nu ziet verdampen omdat het nieuwe marktontwikkelingen volledig heeft gemist.”

Welke belemmeringen en mogelijkheden heeft een familiebedrijf om te gaan innoveren?
“Het ene bedrijf kan het wel en het andere bedrijf niet. Het ene bedrijf hangt nog aan de ‘totem van opa’, zoals ik dat noem, en is niet in staat om iets anders te gaan doen. Maar een ander bedrijf stelt zich een duidelijk doel. TKH Kabel, een familiebedrijf in Twente wil bijvoorbeeld 15 procent van de omzet per jaar uit innovatie halen. En nu familiebedrijven mensen over hebben, kunnen ze ook meer investeren in innovatie. Op één gebied is een familiebedrijf in elk geval verder dan andere bedrijven en dat is duurzaamheid. Dat komt volledig door de natuur van het familiebedrijf.”

Kunt u dit uitleggen? Waarom opereert een familiebedrijf per definitie duurzamer?
“Een familiebedrijf is meer geborgd in de regio. Laat ik eens het fictieve bedrijf De Jong noemen. Mevrouw de Jong doet boodschappen in de supermarkt waar de medewerkers ook komen. De kinderen zitten op dezelfde sportclub. Het bedrijf is veel zichtbaarder en alleen daarom al zal het sneller zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Je gaat niet snel het hoofdkantoor verplaatsen bijvoorbeeld. Zo blijft de Dokkumer Vlaggencentrale altijd in Dokkum, zelfs al kan het ergens anders goedkoper produceren. Als een bedrijf met de naam Ypsilon gif loost in de sloot, dan is dat erg. Maar als meneer De Jong dat doet, die kan zich dat al helemaal niet veroorloven in zijn regio.”

Eigenaren van familiebedrijven denken meer aan de lange termijn, maar wat is hun ambitie?
“Bij een beursgenoteerd bedrijf is het doel aandeelhouderstevredenheid. Het aanblijven van een voorzitter van de RvB bij een AEX-bedrijf duurt gemiddeld slechts 3,5 jaar voordat hij doorgaat naar een ander, liefst groter bedrijf. Dat is op zich niet erg, het is nu eenmaal de dynamiek van zo’n bedrijf. De directeur van familiebedrijf blijft gemiddeld 22 jaar aan. Bij een agrarisch familiebedrijf is dat zelfs 29 jaar. Zijn lot is verbonden aan het lot van zijn bedrijf. Het liefst dragen de meesten het over aan de volgende generatie, dat verklaart ook hoge gemiddelden van bijna dertig jaar. Ze doen het voor de volgende generatie en ze moeten er op dit moment hun brood mee kunnen verdienen. Maar dan moet er natuurlijk wel een geschikte opvolger zijn. Is dat niet zo, dan verkopen ze het: het zijn van een familiebedrijf is geen doel op zich.”

Blijf op de hoogte met onze maandelijkse nieuwsbrief